Primaire inhoud van de pagina
Entity view (Content)
Brandveiligheidseisen bij de doorvoering van een wand van de technisch koker
Entity view (Content)
Wanneer men een schoorsteen(systeem) plaatst in een technische koker die een brandwerend compartiment vormt, moet men ervoor zorgen dat de brandwerendheid van de koker behouden blijft als er een verbrandingstoestel wordt aangesloten op deze schoorsteen/dit schoorsteensysteem.
In dit artikel, als aanvulling op het artikel ‘Brandveiligheidseisen van schoorstenen, in een technische koker’ worden de regels van goede praktijk beschreven om de doorvoering van een kokerwand te bewerkstelligen, of het nu gaat om nieuwbouw of om een renovatie.
Doorvoering van een kokerwand
Indien het noodzakelijk is om een brandwerende wand van een technische koker te doorboren voor de verbinding van het verbrandingstoestel met een schoorsteen(systeem), gelden de eisen uit de volgende paragrafen.
1. Typeoplossing
Met de typeoplossing is het mogelijk om de brandwerende eigenschappen van de wand van de technische koker te behouden, zonder dat er specifieke voorzieningen ter hoogte van de doorvoeringen nodig zijn. Bij brand buiten de technische koker kunnen rook en warmte in de schoorstenen/afvoerkanalen en eventueel (afhankelijk van de configuratie) in het verbrandingsluchttoevoerkanaal binnendringen, maar ze worden buiten het gebouw afgevoerd zonder zich in de technische koker te kunnen verspreiden. Een dergelijke uitvoering zorgt ervoor dat de andere compartimenten van het gebouw voldoende beschermd zijn.
De fundamentele eisen die van toepassing zijn op deze typeoplossing worden hierna beschreven (zie tabel A):
- de buitenkant van de kanalen in de koker en de kanaalelementen die gebruikt werden om de kokerwand te doorboren moeten gemaakt zijn van harde, onbrandbare materialen, zoals beton, metaal of aardewerk:
- voor lage en middelhoge gebouwen (in de zin van het Koninklijk Besluit ‘Basisnormen’) volstaan deze eisen;
- voor hoge gebouwen (in de betekenis van het Koninklijk Besluit ‘Basisnormen’), is het bovendien noodzakelijk dat het smeltpunt van de kanalen en kanaalelementen boven 727 °C ligt, waardoor aluminium kanalen bijvoorbeeld uitgesloten zijn;
- indien de kokerwand doorboord wordt door een enkel kanaal, bijvoorbeeld een concentrisch kanaal, moet de buitendiameter hiervan kleiner dan of gelijk zijn aan 125 mm (zie tabel A, schema’s 1 en 4);
- indien de kokerwand doorboord wordt door twee kanalen, bijvoorbeeld een afvoerkanaal voor verbrandingsproducten (kortweg afvoerkanaal) en een verbrandingsluchttoevoerkanaal, moet de buitendiameter van beide kanalen kleiner dan of gelijk zijn aan 80 mm en de afstand tussen de doorvoeringen (van de ene buitenwand tot de andere) minstens 40 mm bedragen (zie tabel A, schema’s 2 en 3);
- de ruimte tussen de buitenwand van het aansluitkanaal en de buitenwand van de koker moet tussen 10 en 25 mm bedragen ter hoogte van de doorvoering en over de gehele diepte van de doorvoering afgedekt worden met goed aangedrukte rotswol.
In bepaalde gevallen moeten de gevelelementen van gebouwen voldoen aan brandwerendheidseisen (bv. E 60 of EI 60). Indien de voorgestelde oplossing een verbrandingsluchttoevoer in de gevel vereist (zie tabel A, schema 4), moet deze dezelfde brandwerende eigenschappen vertonen als de gevel zelf. Hiervoor kunnen de ventilatiekanalen uitgerust worden met een brandwerende klep (zie afbeelding 1).
Tabel A: Correcte uitvoering van de doorvoering van een brandwerende wand volgens de typeoplossing
Nr. |
Schema |
Beschrijving |
1 |
Een ruimteafgesloten verbrandingstoestel (type C) wordt aangesloten op een gemeenschappelijk concentrisch kanaal via een concentrisch aansluitkanaal. De buitenwand van het gemeenschappelijk kanaal bestaat uit een hard, onbrandbaar materiaal. De buitenwand van het aansluitkanaal bestaat eveneens uit een hard, onbrandbaar materiaal, ten minste tussen de aansluiting met het gemeenschappelijk kanaal en de doorvoering van de brandwerende wand. |
|
2 |
Een ruimteafgesloten verbrandingstoestel (type C) wordt aangesloten op een gemeenschappelijk concentrisch kanaal via twee parallelle aansluitkanalen, het ene voor de afvoer van verbrandingsproducten en het andere voor de verbrandings-luchttoevoer. De buitenwand van het gemeenschappelijk kanaal bestaat uit een hard, onbrandbaar materiaal. De buitenwand van de twee aansluitkanalen bestaat eveneens uit een hard, onbrandbaar materiaal, ten minste tussen de aansluiting met het gemeenschappelijk kanaal en de doorvoering van de brandwerende wand. |
|
3 |
Een ruimteafgesloten verbrandingstoestel (type C) wordt aangesloten op twee parallelle gemeenschappelijke kanalen, het ene voor de afvoer van verbrandings-producten en het andere voor de verbrandingsluchttoevoer, via twee parallelle aansluitkanalen. De buitenwand van de twee gemeenschappelijke kanalen bestaat uit een hard, onbrandbaar materiaal. De buitenwand van de twee aansluitkanalen bestaat eveneens uit een hard, onbrandbaar materiaal, ten minste tussen de aansluiting met de gemeenschappelijke kanalen en de doorvoering van de brandwerende wand. |
|
4 |
Een ruimteafgesloten verbrandingstoestel (type C) wordt aangesloten op een gemeenschappelijk afvoerkanaal. De verbrandingslucht wordt via een specifiek kanaal aan het gebouw onttrokken. De buitenwand van het gemeenschappelijk afvoerkanaal bestaat uit een hard, onbrandbaar materiaal. De buitenwand van het aansluitkanaal bestaat eveneens uit een hard, onbrandbaar materiaal, ten minste tussen de aansluiting met het gemeenschappelijk kanaal en de doorvoering van de brandwerende wand. De doorvoering van de verbrandingsluchttoevoer in de gevel moet zo uitgevoerd worden dat de brandwerendheid van de gevel, indien van toepassing, behouden blijft. |
|
5 |
Meerdere verbrandingstoestellen worden individueel aangesloten op een afvoerkanaal. Elk kanaal moet aan dezelfde eisen voldoen als diegene die gelden voor het gemeenschappelijk kanaal in de desbetreffende configuratie. Het voorbeeld van individuele kanalen in de afbeelding hiernaast is het equivalent van schema 4 voor een gemeenschappelijk afvoerkanaal, namelijk een afvoerkanaal in een technische koker en een verbrandingsluchttoevoerkanaal in de gevel. De andere weergegeven configuraties voor gemeenschappelijke kanalen zijn eveneens geldig voor individuele kanalen, hoewel ze minder waarschijnlijk zijn omwille van het feit dat ze veel meer ruimte in de technische koker innemen. |
|
1. Verbrandingstoestel |
||
(*) De smelttemperatuur van aluminium bedraagt ongeveer 660 °C. Dit materiaal is dus niet geschikt voor hoge gebouwen. (**) Er worden geen eisen gesteld aan de materialen die gebruikt worden voor aansluitkanalen die zich buiten de koker bevinden. |
Afb. 1: Brandwerende klep (A) en (gewone (B) en concentrische (C)) brandwerende moffen
2. Alternatieve oplossing
De andere oplossing bestaat erin om voldoende beschermende brandwerende uitrustingen aan te brengen ter hoogte van de doorvoeringen. Deze uitrustingen, zoals kleppen en moffen (zie afbeelding 1), kunnen gebruikt worden voor het behoud van de brandwerende functie (criterium E) en/of de thermische-isolatiefunctie (criterium I) van de wand gedurende de vereiste tijd. Ze worden aangebracht ter hoogte van de doorvoering van de brandwerende wand en treden in werking in geval van brand door de doorgang van rook en warmte doorheen het aansluitkanaal/de aansluitkanalen te blokkeren.
Brandwerende kleppen kunnen aangebracht worden op de verbrandingsluchttoevoerkanalen, die functioneren in omstandigheden (temperatuur en luchtkwaliteit) vergelijkbaar met die van de ventilatiekanalen, waarvoor de kleppen in eerste instantie bedoeld zijn. Met het oog op het periodieke onderhoud moeten de kleppen steeds toegankelijk zijn.
Brandwerende moffen kunnen soms aangebracht worden op de afvoerkanalen. Over het algemeen zijn deze uitrustingen initieel bedoeld voor waterleidingen en de werkingstemperatuur maakt geen deel uit van de testcriteria (zie TV 254 en deze paragraaf). Het is dan ook aangewezen om bij de fabrikant te rade te gaan om te bepalen of de warmte van het afvoerkanaal de moffen kan beschadigen, vooral als er verbrandingstoestellen aanwezig zijn die verbrandingsproducten van meer dan 80 °C produceren.
Er bestaan momenteel geen normen om de brandwerendheid van de doorvoering van een schoorsteen/afvoerkanaal dat uitgerust is met dit type uitrustingen te beoordelen. Daarom moeten ze in het laboratorium getest worden volgens de onderstaande normen en voldoen aan de volgende criteria (zie TV 254):
- de brandwerende kleppen worden getest volgens de norm NBN EN 1366-2 en geclassificeerd volgens de norm NBN EN 13501-2, met criteria EI 60 (ho io) voor een kokerwand EI 60 (lage en middelhoge gebouwen) en EI 120 (ho io) voor een kokerwand EI 120 (hoge gebouwen)
- de brandwerende afdichtingsuitrustingen (brandwerende moffen ...) worden getest volgens de norm NBN EN 1366-3 en geclassificeerd volgens de norm NBN EN 13501-2, met criteria EI 60-U/U voor een kokerwand EI 60 en EI 120-U/U voor een kokerwand EI 120.
Het gebruik van deze uitrustingen laat toe om de eisen met betrekking tot de harde, onbrandbare materialen uit de typeoplossing te omzeilen, maar ook om andere configuratietypes die niet compatibel zijn met de typeoplossing te overwegen. Het is ook mogelijk om bepaalde elementen van de typeoplossing te combineren met elementen van de alternatieve oplossing. Tabel B toont een aantal mogelijke oplossingen.
In tegenstelling tot de typeoplossing zijn er aan de alternatieve oplossing geen beperkingen verbonden wat betreft de maximale diameter van de kanalen die doorheen de muur lopen, noch wat betreft de minimale afstand tussen twee aangrenzende doorvoeringen. In dit verband dient de installateur-vakman de instructies van de fabrikant (die gebaseerd zijn op testrapporten) te raadplegen. De test houdt rekening met de intrinsieke prestaties van de uitrusting en met de werkingsomstandigheden (diameter van de klep of mof, gebruikte afdichtingsmaterialen ...).
De opdrachtgever moet de installateur-vakman de nodige informatie verstrekken over de brandwerendheid en de aard van de doorvoerde elementen, zodat deze laatste de juiste oplossing kan kiezen.
Tabel B: Correcte uitvoering van de doorvoering van een brandwerende wand volgens de alternatieve oplossing
Nr. |
Schema |
Beschrijving |
6 |
Een ruimteafgesloten verbrandingstoestel (type C) wordt aangesloten op een gemeenschappelijk concentrisch kanaal via een concentrisch aansluitkanaal. Het aansluitkanaal is voorzien van een brandwerende uitrusting ter hoogte van de doorvoering van de brandwerende wand. Er worden geen eisen gesteld met betrekking tot de gebruikte materialen voor de kanalen in de koker. |
|
7 |
Een ruimteafgesloten verbrandingstoestel (type C) wordt aangesloten op een gemeenschappelijk concentrisch kanaal via twee aansluitkanalen, het ene voor de afvoer van verbrandingsproducten en het andere voor de verbrandingsluchttoevoer. Elk aansluitkanaal is voorzien van een brandwerende uitrusting ter hoogte van de doorvoering van de brandwerende wand. Er worden geen eisen gesteld met betrekking tot de gebruikte materialen voor de kanalen in de koker. |
|
8 |
Een ruimteafgesloten verbrandingstoestel (type C) wordt aangesloten op twee parallelle gemeenschappelijke kanalen, het ene voor de afvoer van verbrandings-producten en het andere voor de verbrandingsluchttoevoer, via twee parallelle aansluitkanalen. Elk aansluitkanaal is voorzien van een brandwerende uitrusting ter hoogte van de doorvoering van de brandwerende wand. Er worden geen eisen gesteld met betrekking tot de gebruikte materialen voor de kanalen in de koker. |
|
9 |
Een ruimteafgesloten verbrandingstoestel (type C) wordt aangesloten op een gemeenschappelijk afvoerkanaal. De verbrandingslucht wordt via een specifiek kanaal aan het gebouw onttrokken. Het aansluitkanaal voor de afvoer van verbrandingsproducten is voorzien van een brandwerende uitrusting ter hoogte van de doorvoering van de brandwerende wand. Er worden geen eisen gesteld met betrekking tot de gebruikte materialen voor de kanalen in de koker. De doorvoering van de verbrandingsluchttoevoer in de gevel moet zo uitgevoerd worden dat de brandwerendheid van de gevel, indien van toepassing, behouden blijft. |
|
10 |
Een ruimteafgesloten verbrandingstoestel (type C) wordt aangesloten op een gemeenschappelijk afvoerkanaal en op de technische koker voor de verbrandingsluchttoevoer. Het aansluitkanaal voor de verbrandingsluchttoevoer is voorzien van een brandwerende uitrusting ter hoogte van de brandwerende wand van de technische koker. Het aansluitkanaal en het kanaal voor de afvoer van verbrandingsproducten worden uitgevoerd volgens de principes van de typeoplossing. |
|
1. Verbrandingstoestel |
||
(*) Er worden geen eisen gesteld aan de materialen die gebruikt worden voor aansluitkanalen die zich buiten de koker bevinden. |
3. Specifieke oplossing ontwikkeld op basis van een oriënterende proef
Een oriënterende laboratoriumproef heeft aangetoond dat de in tabel C voorgestelde oplossing aan de geldende eisen zou voldoen.
Tabel C: Correcte uitvoering van de doorvoering van een brandwerende wand volgens de specifieke oplossing
Nr. |
Schema |
Beschrijving |
11 |
Een gemeenschappelijk concentrisch kanaal bestaat uit drie kanalen die de functies van afvoer van verbrandingsproducten, verbrandingsluchttoevoer en afvoer van vervuilde lucht van binnen naar buiten vervullen. Een ruimteafgesloten verbrandingstoestel (type C) wordt aangesloten op het afvoerkanaal en verbrandingslucht-toevoerkanaal via twee parallelle aansluitkanalen, het ene voor de afvoer van verbrandingsproducten en het andere voor de verbrandingsluchttoevoer (zie schema hiernaast). De aansluiting kan ook uitgevoerd worden met een concentrisch kanaal (Æ ≤ 125 mm voor de buitendiameter, zie ook schema 1). Een mechanische installatie voor de afvoer van vervuilde lucht wordt aangesloten op het ventilatiekanaal om vervuilde lucht af te voeren. Voor het deel dat zich in de technische koker bevindt, bestaan zowel de drie wanden van het gemeenschappelijk concentrische kanaal als die van de drie (parallelle of concentrische) aansluitkanalen uit een hard, onbrandbaar materiaal. De (parallelle of concentrische) aansluitkanalen voor de verbrandingsluchttoevoer en de afvoer van verbrandingsproducten bestaan eveneens uit een hard, onbrandbaar materiaal, voor het deel dat zich in de technische koker bevindt. Voor het deel dat zich buiten de technische koker bevindt, worden er geen eisen gesteld aan de kanalen die vervuilde lucht afvoeren. Het kanaal voor de afvoer van vervuilde lucht moet voorzien zijn van een brandwerende klep ter hoogte van de brandwerende wand van de technische koker. |
|
1. Verbrandingstoestel |
Uitvoeringsdetails
De uitvoeringsdetails die in deze paragraaf beschreven worden, zijn het resultaat van het reglementaire kader. Het zijn aanbevelingen om de veiligheid van het geheel tijdens de uitvoering te bevorderen:
- het verbindingskanaal, dat wil zeggen het deel van het aansluitkanaal dat het gemeenschappelijk kanaal buiten de technische koker verbindt, moet stevig vastgemaakt worden aan de wand van de technische koker om te vermijden dat het zou bewegen tijdens de aansluiting met het verbrandingstoestel. Dit kan leiden tot een dichtingsverlies van het kanaal ter hoogte van de aansluitingsvoeg, maar ook tot beschadiging van de afwerking uit rotswol tussen het verbindingskanaal en de brandwerende wand;
- de montage van de verschillende elementen die het kanaal voor de afvoer van verbrandingsproducten en het aansluitkanaal vormen, moet mechanisch vastgezet worden;
- de inspectie en het onderhoud van de brandwerende klep kan bemoeilijkt worden door de beperkte beschikbare ruimte in de buurt van de aansluiting van het verbrandingstoestel met het kanaal voor de afvoer van verbrandingsproducten.
Afbeelding 2 toont dat het verbindingskanaal de brandwerende wand volledig moet doorboren, zodat het aansluitkanaal niet in contact komt met de afwerking uit rotswol bij de aansluiting van het verbrandingstoestel met het verbindingskanaal.
Afb. 2: Uitvoeringsdetails van de doorvoering van de brandwerende wand
Op basis van Buildwise artikel 2019-4.12