Primaire inhoud van de pagina
Entity view (Content)
De impact van houtkachels op de luchtkwaliteit in gebouwen verminderen
Entity view (Content)
Houtverbranding: waakzaamheid geboden
Heel wat huishoudens maken af en toe gebruik van hout om te verwarmen. Ondanks de aanzienlijke vooruitgang die reeds geboekt is, kunnen verbrandingsproducten onverbrande componenten bevatten en onaangename geuren en irritatie aan de ogen of de luchtwegen veroorzaken. Daarom is het belangrijk om aandacht te blijven besteden aan de kwaliteit van de verbranding en de verspreiding van de verbrandingsproducten.
Om het binnendringen van verontreinigende stoffen en verbrandingsgeur in gebouwen bij het gebruik van een houtkachel te beperken, dient men rekening te houden met:
- de kwaliteit van de verbrandingsproducten
- de verspreiding van de verbrandingsproducten en het feit dat deze weggehouden moet worden bij ramen en ventilatieopeningen.
Dit artikel bevat een overzicht van elementen uit een studie van Buildwise en de VITO (Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek), die uitgevoerd werd op verzoek van het Vlaamse Gewest (1). De aanbevelingen in dit artikel zijn bedoeld om bestaande situaties te verbeteren, waarin geurproblemen, een slecht trekkende afvoer of terugslag van verbrandingsproducten gemeld werden. Sommige aanbevelingen zijn echter moeilijk toepasbaar in de praktijk. Hoewel ze niet beschouwd mogen worden als minimale eisen waaraan voldaan moet worden, kunnen ze toch dienen als leidraad voor het ontwerp van nieuwe installaties.
Verbrandingskwaliteit: vermogen, afvoer, brandstof, gebruik en onderhoud
Het afgegeven vermogen van de kachel moet afgestemd worden op de behoeften van het gebouw en zijn bewoners. De beste manier hiervoor is door de hoeveelheid hout in de vuurhaard aan te passen. Het is uiteraard ook mogelijk om de verbranding te optimaliseren door de verbrandingsluchttoevoer te regelen (gedeeltelijk sluiten). Om te voorkomen dat de verbrandingskwaliteit verslechtert en de kachel en het afvoerkanaal verstopt raken, mag de luchttoevoer echter nooit te sterk afgesloten zijn. Pelletkachels bieden in elk geval een betere vermogensregeling en produceren over het algemeen verbrandingsproducten van een betere kwaliteit.
Doorgaans volstaat een afvoerkanaal dat zowel binnen als buiten het gebouw thermisch geïsoleerd is en dat dezelfde diameter heeft als de afvoerstomp van de kachel.
Het kanaal moet zo verticaal mogelijk zijn en bochten dienen vermeden te worden. Het afvoerkanaal moet vanaf de kachel tot aan de uitmonding tussen 4 en 12 m hoog zijn, tenzij de kachel uitgerust is met een luchttoevoerventilator.
Voor een goede verbranding is het noodzakelijk om droog hout te gebruiken. Om aan de strengste normen te voldoen, mag het vochtgehalte van pellets niet meer dan 10 % bedragen. Houtblokken moeten ten minste twee jaar overdekt gedroogd worden om het aanbevolen vochtgehalte van 15 % te bereiken.
De houtkachel moet niet alleen efficiënt en goed gedimensioneerd zijn, maar ook correct gebruikt worden (2) (zie Buildwise dossier 2015/3.14). De kachel is bij voorkeur ook luchtdicht, dat wil zeggen dat hij de verbrandingslucht rechtstreeks uit de buitenomgeving onttrekt. Voor niet-ruimteafgesloten toestellen moet de ruimte uitgerust zijn met een permanente verbrandingsluchttoevoer. Het gebruik van een dampkap kan bij niet- ruimteafgesloten kachels leiden tot terugslag van verbrandingsproducten.
Zowel het afvoerkanaal als het verbrandingstoestel moeten regelmatig gereinigd worden. Daarom is het noodzakelijk om reinigingsopeningen te voorzien op strategische plaatsen in het kanaal.
Positie van de uitmonding
De positie van de uitmonding is essentieel om:
- voldoende trek in het afvoerkanaal te verkrijgen en de houtkachel optimaal te laten werken
- te zorgen voor een snelle verdunning van de verbrandingsproducten in de omgeving om overlast voor de buurt te beperken.
In de normen NBN EN 15287-1 en -2 wordt bepaald dat de uitmonding zich zo hoog mogelijk boven het gebouw moet bevinden om de trek en de verspreiding van verbrandingsproducten te verzekeren. In de praktijk lijken sommige afmetingen Buildwise onvoldoende in het geval van houtkachels. Dat is in het bijzonder zo voor de afstand tussen de uitmonding en de luchttoevoer (zie bijlage M van de norm NBN EN 15287-1).
De uitmonding mag niet in een gevel geplaatst worden. Het afvoerkanaal mag dus wel horizontaal door een gevel lopen, maar moet vervolgens verticaal tot boven het dak doorgetrokken worden. Om de verspreiding van verbrandingsproducten te bevorderen, bevindt de uitmonding zich bij een hellend dak ten minste 50 cm boven de nok en bij een plat dak ten minste 200 cm boven de dakopstand. Op die manier verwijdert de pluim van verbrandingsproducten zich van de gebouwen zonder te blijven hangen ter hoogte van de muur of het dakvlak waarin zich eventuele luchttoevoeropeningen bevinden (zie afbeelding 1). In het geval van een plat dak kan de uitmonding minder hoog geplaatst worden als het risico op recirculatie van de verbrandingsproducten binnen het gebouw gering is (bv. als er geen luchttoevoeropening in de buurt is).
Als een naburig gebouw een obstakel vormt zoals gedefinieerd in het document van de VITO en Buildwise, wordt de uitmonding bij voorkeur boven het hoogste punt van dat gebouw geplaatst. Indien geen enkel naburig gebouw een obstakel vormt, ligt de uitmonding idealiter hoger dan de luchttoevoeropeningen binnen een straal van ongeveer 10 meter.
Afb. 1: Vergelijking van de pluim van verbrandingsproducten afhankelijk van de hoogte van de uitmonding (op basis van simulaties).
(1) Leidraad voor het voorkomen en beperken van hinder van rook afkomstig van huishoudelijke houtverwarmingstoestellen. VITO, Mol, 2021.
(2) Code van Goede Praktijk voor huishoudelijke houtverwarming – gebruik van het toestel. VITO, Mol, 2021.
Op basis van Buildwise artikel 2021-6.08